Wat betekent person in Engels?

Wat is de betekenis van het woord person in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van person in Engels.

Het woord person in Engels betekent persoon, mens, persoon, persoon, persoon, individu, natuurlijk persoon, rechtspersoon, person, individual, individual, person, individual, person, person, individual, senior citizen, white person, dead person, deaf person, pharisee, pensioner, wounded person, wounded, greedy person, leading figure, principal person, in person, introverted person, midget, hottie, insignificant person, Dutch-speaking person, African American, stranger, person questioned, person heard, senior, convict, unemployed person, jobless person, self-employed person, sick person, tramp, vagabond, vagrant, rover, zakenman, eerste persoonsvorm, eerste persoon, in persoon, niemand, verantwoordelijke persoon, hoofdverantwoordelijke. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord person

persoon, mens

noun (human being)

Which person are you talking about? The mother or the daughter?

persoon

noun (grammar) (grammatica)

The third person singular of the present tense of "to be" is "is".

persoon

noun (body) (lichaam)

She doesn't like it when you touch her person.

persoon

noun (literature, theater: character) (theater, literatuur)

The play is about five persons on a desert island.

individu

noun (philosophy: rational being) (filosofie)

A person differs from an animal or object in his or her ability to reason.

natuurlijk persoon

noun (law: natural person) (juridisch)

All companies and persons are subject to the regulation.

rechtspersoon

noun (law: juristic person) (juridisch)

All persons having anything to do with this case should remain in court.

person, individual

(menselijk wezen)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

individual

(ieder mens op zichzelf)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

person, individual

(individuele eigenheid)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

person

(taalkunde: klasse van persoonlijke voornaamwoorden) (linguistics)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

person, individual

(juridisch: menselijk wezen of organisatie)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

senior citizen

(oudere)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

white person

(blank persoon)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

dead person

(dood iemand)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

deaf person

(persoon: doof)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

pharisee

(huichelaar)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

pensioner

(iem. die met pensioen is)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

wounded person, wounded

(persoon met letsel)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

greedy person

(figuurlijk (hebzuchtig mens)

leading figure, principal person

(belangrijkste personage)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

in person

(zelf, in persona)

(adverb: Describes a verb, adjective, adverb, or clause--for example, "come quickly," "very rare," "happening now," "fall down.")

introverted person

(introvert persoon)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

midget

(spreektaal; offensief (klein persoon) (offensive)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

hottie

(informeel (aantrekkelijk persoon) (slang)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

insignificant person

(figuurlijk, informeel (onbeduidend persoon)

Dutch-speaking person

(met Nederlands als moedertaal)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

African American

(US)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

stranger

(niet gekend)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

person questioned, person heard

(door de politie enz.)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

senior

(ouder persoon)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

convict

(schuldige en gestrafte)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

unemployed person, jobless person

(iemand zonder werk)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

self-employed person

(iem. met eigen zaak)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

sick person

(ziek persoon)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

tramp, vagabond, vagrant, rover

(landloper, dakloze)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

zakenman

noun (commercial executive)

eerste persoonsvorm

noun (grammar: I, we)

The pronoun in that sentence is in the first person.

eerste persoon

noun as adjective (narrative: in the first person)

The writer uses first person narrative throughout the entire novel.

in persoon

adverb (in real life, in the flesh)

He was incredibly excited to see his favorite musician in person.

niemand

noun (person regarded as having no rights, person whose existence is not acknowledged) (genegeerd persoon)

verantwoordelijke persoon

noun (manager)

The store clerk was rude to me, so I complained to the person in charge.

hoofdverantwoordelijke

noun (manager of [sth])

To get access, you'll have to speak with the person in charge of security.

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van person in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van person

Ken je iets van Engels

Het Engels is afkomstig van Germaanse stammen die naar Engeland zijn geëmigreerd en is over een periode van meer dan 1400 jaar geëvolueerd. Engels is de derde meest gesproken taal ter wereld, na Chinees en Spaans. Het is de meest geleerde tweede taal en de officiële taal van bijna 60 soevereine landen. Deze taal heeft een groter aantal sprekers als tweede en vreemde taal dan moedertaalsprekers. Engels is ook de co-officiële taal van de Verenigde Naties, van de Europese Unie en van vele andere internationale en regionale organisaties. Tegenwoordig kunnen Engelstaligen over de hele wereld relatief gemakkelijk communiceren.